Een abdij in België

Een wandeling door de abdij

Volg de weg van buiten naar binnen en dan naar de kloostertuin, als een ‘hortus conclusus’ (een omsloten tuin), de meest innerlijke ruimte en toch ook weer een buitenruimte. Quotes komen uit de negen brieven, geschreven aan de Marian zusters van St-Francis.

© Photo Caroline Voet © Photo Caroline Voet
“Elk huis gebouwd voor het menselijk wezen is een perfectie van de natuur gebouwd door de Grote Architect. We voegen het 'binnen' bij te natuur en zo wordt het een 'buiten.'”
© Photo Jeroen Verrecht © Photo Jeroen Verrecht
© Photo Jeroen Verrecht © Photo Jeroen Verrecht

‘Ik vergelijk dat met de tijd, waar het ‘nu’ zonder duur, de duur van het verleden scheidt van die van de toekomst. En ook die notie kunnen wij als verstandig wezen onderscheiden van de ervaren tijd die wij een duur geven met een begin en een einde = uren, dagen en weken. Die tijden spelen zich af tegen de achtergrond van de objectieve kennis van de tijd die wij door onze feesten bevattelijk maken zoals wij de natuurlijke ruimte door onze architectuur bewoonbaar maken. In de eindeloze tijd maken wij tijden met een begin en een einde zoals onze getijden, en in de grenzeloze ruimte maken wij ruimtes tussen wanden.’

© Coen van der Heiden © Coen van der Heiden
© Photo Caroline Voet © Photo Caroline Voet
© Photo Caroline Voet © Photo Caroline Voet
© Photo Jeroen Verrecht © Photo Jeroen Verrecht

‘Noodzakelijk zal het gewone gebruik van tafels en vooral stoelen enig geweld moeten worden aangedaan om te bereiken dat ook die meubels door hun geledingen en proporties de taal spreken van de architectuur. Als u op dit punt een te grote waarde zou hebben gehecht aan de bestaande gewoontes en aan het louter comfort van de moderne meubels, dan zou het ons niet mogelijk geweest zijn de grote eenheid van het gebouw tot in de details van de meubels te handhaven.’

© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden
© Photo Caroline Voet © Photo Caroline Voet

'Het is de ‘hortus conclusus’ van het Hooglied, geen buitentuin maar een ingesloten tuin. Die hof moet daarom ook heel anders zijn dan de buitentuin en ik zou die graag zo strak mogelijk willen houden.'

“Een oude wet van de architectuur wil dat de vorm van de ruimte en die van de ramen op elkaar zijn afgestemd. Wij zoeken er zelfs naar om de gehele dispositie van de wand en van de ruimte op elkaar te laten gelijken. Zoals het rijm van de einden der versregels van een gedicht de harmonie van die regels zelf versterkt, zo versterkt ook het rythme en de vorm van de ramen het rythme en de vorm van de ruimte.”
© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden
© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden
© Photo Stien Stessens / Church with a view of the mural by Théodore Strawinsky © Photo Stien Stessens / Church with a view of the mural by Théodore Strawinsky
© Photo Stien Stessens / Tabernacle in the apse of the church. © Photo Stien Stessens / Tabernacle in the apse of the church.
© Photo Coen van der Heiden / Paten and wine goblet. © Photo Coen van der Heiden / Paten and wine goblet.
© Photo Caroline Voet © Photo Caroline Voet
© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden

Het is dus van binnen uit dat men het huis verovert; het buiten gluurt ons alleen maar door de vensters toe als iets van een andere wereld die men heeft achtergelaten en nu met andere ogen bekijkt. 

© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden
© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden

'De massieve vorm met verticale vlakken, die zodanig aan elkaar beantwoorden, dat zij een zelfstandige ruimte in het leven roepen. Deze ruimte onderscheidt zich van de grote ruimte boven de aarde en als zij voldoende omvang heeft, zouden wij erin kunnen verblijven.' (AS I.11)

“'Als men zich steeds weer door die ruimtes beweegt, gaan ze als een ruimtelijke melodie samenklinken. Hoe eenvoudiger uw huis gemeubileerd en aangekleed is, des te helderder zullen die grondmotieven zich laten ervaren.'”
© Photo Coen van der Heiden / The Sisters’ recreation room © Photo Coen van der Heiden / The Sisters’ recreation room
© Photo Coen van der Heiden © Photo Coen van der Heiden

Een film door Ingel Vaikla

Een fotoreeks van Friederike von Rauch

De Berlijnse fotografe Friederike von Rauch was resident in de Roosenberg Abdij in de lente van 2015.

© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch© Photo Friederik von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch
© Photo Friederike von Rauch © Photo Friederike von Rauch

Negen brieven van de architect aan de zusters van de abdij Roosenberg

In 1975 schreef Dom Hans van der Laan negen brieven aan de gemeenschap van de Mariale zusters van Sint-Franciscus, die op het punt stonden naar hun nieuwe abdij te verhuizen. De brieven onthullen zijn beslissingen tijdens het ontwerp van de Abdij Roosenberg, niet alleen als architect, maar ook als benedictijnse monnik, die een diepgaande lezing biedt over waarom dit gebouw is zoals het is.

I

Ik herinner mij dat ik met mijn broer de eerste ideeën voor uw klooster heb vastgelegd, toen ik het terrein nog niet gezien had. Toen wist ik alleen dat het aan drie kanten door bossen was omgeven, op een hoog punt lag en aan de vierde kant uitzag op een lagere vlakte met een riviertje.  Die kant was bovendien het zuiden. Ik maakte mij destijds van dat terrein de ideale voorstelling als van een natuurlijke schoot waarin het klooster geboren zou moeten worden. Wij kenden er de afmetingen van en tevens de richtingen van de bosranden, en ik herinner mij uw bezorgdheid om het schone uitzicht op de vallei ook in het kloostergebouw tot zijn recht te laten komen. Zelf had ik meer aandacht voor de beslotenheid van het terrein tussen de drie bosranden en het leek mij dat de beide aspecten van beslotenheid en uitzicht prachtig met elkaar in verhouding waren en als het ware het grondakkoord aangaven voor de compositie van uw klooster, dat ook bij een groter beslotenheid toch voldoende voor de omgeving zou moeten openstaan.

 

Ieder huis dat voor mensen wordt gebouwd is een voltooiing van de natuur die door de Grote Architect gebouwd is. Wij voegen aan de natuur het “binnen” toe en maken haar zo tot een “buiten”.

 

 Maar als de situatie waarin wij bouwen goed is dan heeft de natuur zelf al een eerste aanzet tot dit binnen en buiten gegeven. Dit is het wat de Directeur aanstonds aansprak, toen hij zich voor het eerst naar dit terrein liet leiden. Dit samengaan van beslotenheid en uitzicht leek hem precies te beantwoorden aan het idee van het kloosterleven waarvoor het gebouw zou gaan dienen, en waarvan de grote lijnen zowel bij u als bij hem reeds vastlagen.

Ik heb dus aanstonds geprobeerd het gebouw zo in die natuurlijke schoot van het terrein in te passen, dat daarin opnieuw die twee aspecten zouden samengaan; en zoals ik u al een keer verteld heb, is het klooster als een soort symphonie van beslotenheid en uitzicht, van binnen en buiten, stap voor stap gegroeid. 

In het huis zelf heb ik steeds weer opnieuw ruimtes met elkaar in verband gebracht waarvan de een weer een binnen is ten opzichte van de andere.

Dit spel van binnen en buiten is niet alleen maar spel, want het is strikt gebaseerd op de eisen die u aan het gebouw stelde. Uw programma was prachtig opgezet en ik beschouw dit als een van de voornaamste oorzaken van het welslagen van het gebouw. Details en persoonlijke voorkeuren kwamen aanvankelijk niet ter sprake, u gaf enkel de grote lijnen. Beneden een aantal zalen, boven 12 kamers voor de zusters en 24 voor de gasten, en een kapel of kerk om het geheel te domineren. De omvang en het aantal van de zalen beneden kwam zo uit dat aan iedere zaal beneden een zestal kamers boven beantwoordden.

Wij hebben toen dienovereenkomstig houten blokken gemaakt waarvan het volume met die ruimtes overeenkwam. Wij konden aan die blokken de verhoudingen geven van een soort grondvorm zoals wij die in Den Bosch door onze studies van de architectuur hebben afgeleid en op die grondvorm is het gehele gebouw gecomponeerd. En later als alles klaar is zal het altaar met die zelfde grondvorm in het midden van de kerk staan. Voor de nadere precisering der zalen en kamers hebben zich geen problemen voorgedaan; met handhaving van de eerste opzet konden alle ruimtes hun vereiste grootte en plaats krijgen. Bij het inplanten van het gebouw in het terrein was het een grote verrassing te zien, dat de vorm van het gebouw precies kon beantwoorden aan die van het terrein. 

 

Het gebouw past in het terrein als een kind op de schoot van zijn moeder, en dat zal steeds aan het leven in huis en de tuin een grote rust en vanzelfsprekendheid geven. 

 

Het gebouw is als het ware stevig gefundeerd tegen het bos aan van Ortegat en het leunt op zij tegen het bos van de Lovinfosse; het heeft een intieme uitkijk op de zijtuin aan de oostzijde en een wijde naar het zuiden.

Deze stevige oriëntatie van het gebouw op het terrein heb ik getracht in het klein te herhalen voor de inwendige ruimtes. In iedere zaal heb ik de ruimte tegen een dichte kant laten aanleunen voor de beslotenheid en haar een open kant gegeven voor het uitzicht. Voor iedere zaal is dat natuurlijk anders, overeenkomstig de plaats in het gebouw en de bestemming. Het meest besloten is de conferentiezaal. De gastenrefter heeft er een raam bij met het wijde uitzicht. De “living” van de zusters heeft het meeste uitzicht, maar een klein raam opzij geeft een intieme blik op het terras. De kerk tenslotte is helemaal zonder uitzicht, maar is geheel open naar boven. Ik zal u altijd dankbaar zijn dat u daar de ramen beneden hebt gesupprimeerd. Juist daardoor heeft de kerk ten aanzien van de andere ruimtes van het klooster haar geheel eigen en eminente waarde gekregen. Zo zullen wij nog een aantal wandelingen samen door het huis maken, waarbij ik dan vertellen kan wat ons bij het ontwerpen door het hoofd speelde.

II

Toen wij heel de verscheidenheid van ruimtes door middel van gelijkvormige houten blokjes tot een vast plan hadden samengesteld, zodat iedere ruimte zijn plaats in het gebouw had en het gehele gebouw zijn plaats op het terrein, begon het eigenlijke architectonische werk. 

Van de bijeenkomst waarop het grote schema werd goed bevonden, herinner ik mij dat de architect De Vloed het monster meebracht van de baksteen die wij zouden moeten gebruiken. Het is interessant om te bedenken dat, terwijl voor het algemene schema werd uitgegaan van het terrein, voor het eigenlijk architectonische ontwerp de baksteen punt van uitgang moest worden.

 

Het zijn het terrein en de baksteen die als twee uitersten moeten samenkomen in het gebouw met zijn ruimtes en wanden. De ruimtes der zalen, gangen en cellen kunnen wij beschouwen als beperkingen van de grote ruimte van het terrein tussen de bossen; de pijlers, wanden en ramen als uitbreidingen van die kleine massieve baksteen. 

 

 Ruimte en wand maken dan samen het gebouw. In Den Bosch hebben wij geleerd steeds twee dingen tegelijk te beschouwen: niet het gebouw alleen, maar het gebouw in betrekking tot het terrein; d.w.z. niet alleen het binnen van het gebouw, maar het binnen samen met het buiten, waar het door de wanden van wordt afgescheiden. Ook de zalen waarderen wij niet alleen om de ruimte die zijn bieden, maar wij beschouwen die ruimte steeds in betrekking tot de vorm van de wanden en de pijlers, waarvan wij met zorg de dikte laten zien. Op die manier komt er een samenspel tussen de vorm van de ruimte en die van de wanden. In het gebouw geeft ons dan dit spel van ruimte en massa, een beeld van het grote spel van gebouw en terrein. Het vormenspel van ruimte en massa zetten wij dan nog een keer voort in de wanden zelf, met de pijlers en de ruimte tussen de pijlers, en met de ramen en de muren tussen de raamopeningen.

Op de zelfde manier hebben wij ook in het interieur het spel van binnen en buiten voortgezet door de ene ruimte als een soort buiten te betrekken op een andere ruimte als binnen. Daarom noemde ik uw abdij een symphonie van binnen en buiten; ik had het ook een symphonie van open en dicht kunnen noemen, want overal komen andere raamstellingen en pijlerstellingen voor. De ramen van de ateliers aan het terras zijn geheel anders dan die van de “living” en ook weer anders dan die van de kloostergangen. 

Ook de pijlerstelling van de voorhof is geheel anders dan die van de kerk en van de grote zalen. En omdat wij de verschillende soorten van “binnen”, d.w.z. het rythme van binnen en buiten van de verschillende ruimtes, hebben laten stroken met de vormen van de wanden, d.w.z. met hun rythme van open en dicht, krijgt het huis iets zeer boeiends. Zonder dat de vormen, die alle uiterst sober zijn, iets opvallends te zien geven, ondergaat men dit harmonisch op elkaar afgestemd zijn als iets weldadigs.

Wij beschouwen dus steeds het binnen samen met het buiten, en in dat binnen weer de vorm van de wand samen met de vorm van de ruimte. Maar bovendien beschouwen wij het geheel van ruimtes in betrekking tot het geheel van vormen.

Later moet ik u nog spreken over de harmonie van de maten, want in een goed gebouw moeten ruimte, vorm en maat in een groot geheel samengaan. 

 

De ruimtes waarin wij vertoeven passen dan bij onze ervaring, de vormen die wij zien bij onze waarneming en de verhoudingen tussen de afmetingen lezen wij af met onze geest.

 

En zoals geest, zintuiglijke waarneming en lichamelijke ervaring bij ons in één wezen samengaan, zo moeten ook in het gebouw die drie werelden van ruimte, vorm en maat één grote harmonie vormen. Dit is zo ongeveer het geheim van onze manier van bouwen en wij doen onze uiterste best om dit ook werkelijk te realiseren.

Wij kunnen dus op drie manieren door het huis wandelen; de eerste manier is door vooral te letten op de ruimtes waar wij in- en doorheen gaan; een andere manier is door te kijken naar de vormen van wanden, pijlers en ramen en daardoor ook indrukken op te doen van de vormen van de ruimtes; een laatste manier is om de verhoudingen der afmetingen op ons te laten inwerken. Door de kleurnuances is getracht om al die indrukken nog te versterken. Wat de eerste manier betreft wil ik u direct wijzen op de dichte voorgevel waar het gebouw mee begint. Dit is met veel bedachtzaamheid gebeurd. Deze voorgevel is bijvoorbeeld geheel anders dan die van de ateliers met het terras. Deze open gevel geflankeerd door de kerk en de vooruitstekende vleugel van het zusterhuis maakt van de buitenruimte, de tuin van de zusters als het ware een binnenhof. De tegenstelling tussen binnen en buiten is hier zeer zwak, terwijl bij de voorgevel die tegenstelling juist heel sterk is. Omdat het gebouw tussen de bossen in ligt voelt men zich door de oprijlaan naar het gebouw toegaande, al geheel in een binnen opgenomen. Daarom moest het voorplein door de gesloten wand en later door de asphaltbehandeling van de grond tot een duidelijk buiten worden. Om de weldaad van het binnengaan in het gebouw te versterken is daarom het voorplein als een streng buiten behandeld en de voorhof als een lieflijk binnen.

 

Die voorhof wordt door vier open portieken als het ware omlijst, de buitenruimte heeft slechts een kale muur; en deze tegenstelling vormt om zo te zeggen het grondakkoord van het klooster dat een sterk afgescheiden en aan God toegewijd binnen wil zijn. 

 

Toch is het plein iets aantrekkelijker gemaakt door de uitstekende luifel en de beide lantaarns die de ingang flankeren, alsook door de open portiek van de garage. (Dit is de reden waarom ik steeds de rectorswoning een open portiek wilde geven). 

Zelfs het spaanse balcon van de gangdeur boven werkt mee om het al te strenge buiten-karakter van het voorplein te temperen. Het is echter vooral de koepel van de kerk die boven de voormuur zichtbaar is, die naar het binnen doet verlangen en dat is juist wat er moet zijn. Ondanks het liefelijke van de open natuur moeten wij toch naar binnen willen. De rest is voor een volgende keer.

III

Dezer dagen vond ik een tekst die ik heel vroeger van Dom Guéranger moet hebben overgeschreven: “la réflection ordonnée et suivie replace notre intelligence en possession de notions oubliées”. Dat geldt heel bijzonder voor het werk dat wij in Den Bosch gedurende 30 jaar voor de architectuur gedaan hebben. Geleidelijk aan hebben zich de grote achtergronden van de architectuur geopenbaard en door uw groot vertrouwen in dat werk hebben wij de kans gekregen die achtergronden in een compleet gebouw tot hun recht te laten komen.

Het huis met alles wat voor het dagelijks leven nodig is, liet zich als vanzelf op het terrein situeren. Het was of dat open terrein dat Mijnheer de Directeur op die gelukkige avond na zijn bezoek aan de kapel van de H. Maagd ontdekte, voor zo’n gebouw, zowel wat omvang als vorm betreft, was voorbestemd. Ook de oriëntatie is precies goed. Vanaf de Oude Heirweg aan de noordkant komt men het terrein binnen en heeft dan dat prachtige uitzicht naar het zuiden. De kerk kon zodoende als vanzelf haar oriëntatie oost-west krijgen en de omvang die het gebouw moest hebben kon juist voldoende tuin overlaten.

Dit uitzicht heeft ons de eerste tijd erg in zijn ban gehouden, zo dat wij dachten het gebouw naar die kant open te houden en de binnenhof naar die kant toe niet te sluiten. Maar bij het ontwerpen bleek al gauw het tegendeel. Als het een vacantiehuis had moeten worden om van de natuur te genieten en lichamelijk op krachten te komen zou dat misschien voor de hand gelegen hebben en omdat in de wereld vrijwel alleen over het lichamelijk welzijn wordt gedacht zijn ook wij geneigd op die kant van het leven te veel nadruk te leggen. Dit zoeken van lichamelijk welzijn om zichzelf is trouwens een grote illusie, omdat wij daarvoor niet gemaakt zijn. Dat is er voor de dieren. Ons welzijn ligt in een juist evenwicht van geestelijke en lichamelijke bevrediging.

 

Voor het geestelijk welzijn is de natuur niet voldoende en moeten wij ons door de behuizing een wereld scheppen waarin de geest kan gedijen, zoals het lichaam in de zon.

 

Maar ook voor het lichaam is een huis nodig en vooral in ons klimaat moet dat aan veel eisen voldoen. Dat is echter meer een noodzakelijk kwaad; waar de natuur te kort schiet moeten wij die met huizen aanvullen. Maar voor onze geest is een beperkte inwendige ruimte absoluut nodig en niet als een noodzakelijk kwaad.

Zelfs het Paradijs was een afgesloten tuin waar Adam en Eva uitgezet konden worden, en iedere afgesloten ruimte die wij nu bouwen moeten wij beschouwen als een herstelling van het Paradijs. Het was dan ook niet goed om de binnentuin, zo wezenlijk voor ieder klooster, terwille van het uitzicht aan één kant te openen en reeds nu kunt u de weldaad ondergaan van de binnenhof, die als een echte “hortus conclusus” het hart vormt van het huis. Op die manier heeft de geest voortdurend voor ogen waar hij innerlijk naar streeft.

 

De H. Theresia van Avila en ook Ruusbroec stellen ons de verovering van ons binnenste, waar wij door ons Doopsel God zelf vinden, voor als die van zeven sloten, dat wil zeggen zeven gesloten binnens die als het ware in elkaar liggen, en min of meer is dit het geval voor ieder huis. Men valt niet zomaar met de deur in huis.

 

Er is eerst de stoep, dan de vestibule, de hal, de ontvangkamer en zo dringt men langzaam binnen in de intimiteit van het huis. Men is iedere keer wel binnen maar nog niet helemaal. Binnen in de vestibule is men nog buiten de hal en in de hal buiten de kamer. Al deze trappen van binnen en buiten zijn bij een huis met de omvang van een klooster veel duidelijker zichtbaar en daarom ook instructiever voor de geest. En als men mij vraagt waarom zusters niet beter in een flat wonen, dan is het antwoord dat een flat ons niet kan laten zien hoe wij het binnenste van onze ziel kunnen vinden. Door zijn uitzicht kan een flat ons leren hoe wij ons kunnen verstrooien, dat wil zeggen, naar buiten uitstrooien, maar niet hoe wij ons naar binnen toe moeten verzamelen tot de grote eenheid met de goddelijke aanwezigheid in onze ziel. Een klooster moet ons leren zevenmaal, dat wil zeggen steeds weer opnieuw naar binnen te gaan. De tuin-buiten is er dan om van daar uit naar binnen te gaan en iedere binnenruimte doen ontdekken.

Daarom ben ik zo gelukkig met het atrium, waarin wij vanaf het voorplein binnenkomen. Het moet ons de weldaad leren van het binnen zijn: een nieuw stukje natuur maar dan geheel aangepast aan onze geest. In de natuur een grote hoeveelheid bomen die niet te tellen zijn maar in het atrium slechts een tiental kolommen en dan nog over vier zijden verdeeld. De bomen met ontelbaar veel blaren, iedere kolom met een kroontje van enkele ronde pannetjes. Toch is men in dat atrium nog helemaal buiten en dat komt omdat het van boven open is en geen dak heeft. Men zoekt de poort van het klooster want dan is men pas echt binnen. Ik dacht dat het goed was die vestibule streng en donker te houden om haar hierdoor een voorbereiding te doen zijn op het lichte binnen van het kloosterpand, een soort noviciaat dus. De rest voor een volgende keer.

IV

Het was weer een feest het gebouw zijn voltooiing te zien naderen. Nu de ruimte om het klooster heen haar definitieve vorm begint te krijgen komt ook de buitenarchitectuur beter tot haar recht. Omdat het gebouw niet een enkelvoudige vorm heeft, maar uit vier onderscheiden vleugels rondom een hof is samengesteld, zijn ook de vier gevels van het huis duidelijk van elkaar onderscheiden. Het zijn dus niet de vier zijden van een enkel gebouw zoals dat bij een villa het geval is. Zo’n villa ligt dan meestal vrij in een tuin die om het huis heen loopt. 

 

 Maar bij u is iedere gevel eigen aan een vleugel en elke gevel beheerst een eigen tuin. 

 

Bij het nemen van foto’s zou dan ook vermeden moeten worden dat men twee gevels tegelijk ziet. Voor een klein huis kan dat maar niet voor een klooster.

De voorgevel ligt aan het voorplein, de tuingevel met toren aan de grote gastentuin. Die gevel maakt als het ware die tuin en als u later de lanen rondom dat veld doorwandelt, zult u overal met die gevel in contact blijven. De gevel langs het bos van de Lovinfosse heeft weer een heel ander karakter, omdat die slechts een lange grasstrook begeleidt. Om deze gevel los te maken van de tuingevel met toren zou ik graag langs het grote veld, in de lijn van de gevel langs het bos, een scherm van berkenbomen planten. Vanuit de laan achter die berkenrij krijgt men dan zicht op die lange zijgevel en de grasstrook. Ook aan de andere kant zou een berkenscherm de grote gastentuin moeten scheiden van de zustertuin die in zijn geheel beheerst wordt door de lage gevel met het terras. Dat berkenscherm moet dan precies in het verlengde liggen van het gevelvlak met de toren. Zo zijn dus echt vier tuinen ontstaan, twee stroken: het voorplein en de grasstrook langs de Lovinfosse, door een lage muur van elkaar gescheiden, en dan de twee velden, het grote veld voor de gasten aan de zuidkant en het kleine veld voor de zusters aan de oostkant. De avondwandeling met Mijnheer de Directeur over het terrein, vooral omdat nu de zandhopen en de nodige bomen verdwenen zijn, heeft mij in dit alles bevestigd.

Door het feit dat uw tuin zo stevig aan het huis vastzit profiteert hij volop van de architectuur en heeft maar weinig nodig om tot zijn recht te komen. De aanleg kan dus uiterst eenvoudig zijn zodat de tuin maar weinig onderhoud zal vragen. De strakke architectuur vraagt zelf als tegenhanger een niet te strakke tuin, maar eerder wat wisselvallige vormen waar Gods natuur zelf voor zorgt. ‘t Is zo mooi om het werk van onze handen met zijn ongevarieerde rechthoekige vormen zich te zien aftekenen tegen de zo oneindig gevarieerde soepele vormen van de natuur, het werk van de Schepper.

 

De enkele verhoudingen waardoor de vormen van het huis zijn gedetermineerd, zijn niet meer dan dat wat ons verstand uit de oneindige schatten van verhoudingen, door de goddelijke wijsheid in de natuur uitgestrooid, heeft weten te distilleren.

 

Vlak om het huis heen mag alles nog een beetje strak zijn, maar dichterbij de bossen moet alles aan de natuur worden overgelaten. Met de binnenhof is het natuurlijk heel anders gesteld; deze ruimte moet geheel anders zijn dan die van de tuin. De binnenhof is niet een buitenruimte om het huis heen, maar een buiten dat door het huis omsloten wordt. Hier komt een geheel nieuw buiten tot stand, niet het oorspronkelijk buiten van de natuur waarin het huis gebouwd is, maar een eigengemaakt buiten dat in het huis opnieuw ontstaat en daarom zo’n prachtig beeld is van het bovennatuurlijke leven dat wij verborgen in ons hart dragen.

 

Het is de ‘hortus conclusus’ van het Hooglied, geen buitentuin maar een ingesloten tuin. Die hof moet daarom ook heel anders zijn dan de buitentuin en ik zou die graag zo strak mogelijk willen houden. 

 

 Het is niet een tuin van bomen en bloemen, maar een tuin die door de galerij rondom ontstaat, tussen die galerijen als het ware geboren wordt. De ontdekking van die binnenhof moet het grote effect van uw klooster zijn; de kleine voorhof is daar slechts een voorproefje van, een noviciaat, maar eenmaal echt in het klooster binnengegaan, moet men in de hal van de receptie instinctmatig naar de grote opening gedreven worden die op de kloostergang uitkomt. Het was een grote bekoring om de trappenhal door een open trap van bovenaf door de vier ramen op de verdieping volop te verlichten, maar dat zou de oriëntatie van de hal op de binnenhof verknoeid hebben. Vandaar die blinde muur vóór de trap; het maakt de ingang van het huis streng, maar de ontdekking van de binnenhof des te boeiender.

Als men eenmaal in de gangen is rondom de hof, dan draait alles om. Van hier uit gaat men nu alle ruimtes bekijken. Aan alle hoeken gaat men hallen en portalen binnen en aan die hallen en portalen liggen de zalen en de kamers.

 

Het is dus van binnen uit dat men het huis verovert; het buiten gluurt ons alleen maar door de vensters toe als iets van een andere wereld die men heeft achtergelaten en nu met andere ogen bekijkt. 

 

Bovendien treedt men alle zalen binnen door een soort galerij heen, een door enkele kolommen afgescheiden gedeelte, dat aan de zalen haar maat geeft en ondanks de grootte toch de intimiteit van verzekert. Na die zalen komt niets meer; men is daar werkelijk in de intimiteit van het huis, een intimiteit die men niet direct vanuit het buiten van de natuur bereikt, maar vanuit het eigengemaakte buiten van de binnenhof.

En zo komen wij dan tenslotte door een klein voorportaal in de kerk, de laatste en mooiste zaal van het huis, de aula Dei. Nu ligt een soort galerij rondom de achthoekige ruimte met in het midden het altaar. De andere zalen hadden de galerijen aan de ene kant, het licht aan de andere kant; deze aula heeft de galerij rondom en het licht van boven. Hier zijn wij in het hart van het huis, wat het ook werkelijk moet zijn. Zij die van buitenaf uit de voorhof in de kerk komen, zullen dit nooit zo ervaren als zij die van binnenuit het klooster de kerk betreden. Alles is er op gericht om dit binnenkomen in de kerk tot een feest te maken: “Ego autem in multitudine misericordiae tuae, introibo in domum tuam, Domine, et adorabo ad templum sanctum tuum”. Dit vers uit psalm 55 leerden wij bidden bij het ingaan van de kerk voor het officie. Omdat wij samen dat huis gebouwd hebben kan ik u dit alles schrijven. Het was steeds onze bedoeling niet alleen een huis te bouwen waar gebeden wordt maar een huis om te bidden.

V

 

Vandaag heb ik een passage overgeschreven uit het grote werk van Antoine de Saint-Exupéry, Citadelle, een boek dat ik pas laat ontdekt heb en waarin precies het klimaat beschreven wordt waarin het werk van de Bossche school tot stand is gekomen. 

 

“Voor u gaat het niet over een fictief paleis maar —–

Antoine de Saint-Exupéry, Citadelle III… van het paleis van mijn vader, waar alle schreden een zin hadden. Het was een ruim verblijf met zijn der vrouwen voorbehouden vleugel en de besloten hof waar de fontein zong. (En ik gelast dat men op die manier aan het huis een hart geeft opdat men er zich zowel naar iets toe als van iets af kan begeven. Opdat men er in als er uit kan gaan. Want anders is men nergens meer. En het wil niet zeggen dat men vrij is, als men niet is.)

Er waren ook schuren en stallen. En het gebeurde dat de schuren leeg waren en de stallen onbezet. En mijn vader verzette er zich tegen dat men het ene gebruikte voor de bestemming van het ander; “De schuur, zeide hij, is op de eerste plaats een schuur, en gij bewoont een huis niet als ge niet meer weet waar ge u bevindt. Het komt er weinig op aan, zeide hij nog, of een uitbating meer of minder vruchtbaar is.

De mens is geen stuk vee dat vetgemest wordt, en de liefde telt voor hem meer dan het nuttig gebruik. Ge kunt niet houden van een huis dat geen gezicht heeft en waarin de schreden geen richting hebben.”

Er was de zaal aan de grote gezantschappen voorbehouden en waar men de zon alleen binnenliet op de dagen dat het zandig stof opsteeg, door de ruiters opgejaagd, aan de horizon die grote banieren waarin de wind werkte als op zee. Die, die liet men leeg als er kleine prinsen kwamen van geen belang. Er was de zaal waar men recht sprak en die waar men de doden heen droeg. Er was de lege kamer, die waarvan niemand ooit het gebruik heeft gekend, en die er misschien ook geen had, of het moest wezen om de zin van het geheimzinnige te leren en dat men ooit alle dingen kan doorgronden. En de slaven, die beladen met hun lasten door de gangen draafden, verplaatsten zware tapijten die slap over hun schouders hingen. Zij beklommen trappen, duwden tegen deuren en daalden weer andere trappen af, en, naar gelang zij dichter of minder dicht bij de fontein in het midden waren, werden zij meer of minder zwijgzaam, om schuchter als schaduwen te worden in de buurt van het domein der vrouwen waar een onverhoedse inblik hun het leven gekost zou hebben. En de vrouwen zelf: kalm, arrogant of heimelijk naar gelang van hun plaats in de woning. 

Ik hoor de stem van de dolzinnigen: “wat een verkwisting van ruimte, wat een onontgonnen rijkdommen, wat een uit onachtzaamheid verloren grief!  Die nutteloze muren moest men afbreken en die trapjes slechten, zij maken het lopen maar moeilijk. Dan zal de mens vrij zijn.” En ik, ik antwoord: “Dan zullen de mensen worden als vee op het stadsplein en uit vrees van zich al te zeer te vervelen zullen zij stomme spelletjes uitdenken die tóch nog door regels zullen beheerst worden, maar door regels zonder grootheid.

Want het paleis kan gedichten gunstig wezen. Maar wat voor gedicht schrijven over de futiliteit der dobbelstenen die zij opwerpen? Langen tijd zullen zij wellicht nog leven van de schaduw der muren, wier gedichten hun heimwee zullen inboezemen, daarna zal de schaduw-zelf vervagen en ze zullen ze niet meer begrijpen.”

En waar zouden zij dan nog vreugde kunnen vinden?

Zo zou het zijn met een man, verloren gelopen in een week zonder dagen of in een jaar zonder feesten dat geen gezicht toont. Zo zou het zijn met de man zonder hiërarchie en die zijn buur benijdt en die, wanneer deze hem ergens in overtreft, probeert hem tot zijn eigen maat terug te halen. Welke vreugde zouden zij dan nog kunnen putten uit de dode poel die zij tezamen zouden vormen?       

Antoine de Saint-Exupéry, Citadelle III 

 

Over een echt huis, waarvan ik werkelijk geloof dat het een speciaal “gezicht” heeft, een gezicht dat in die mate zal boeien dat men niet uit verveling in andere dingen afleiding gaat zoeken. Het verblijven in zo’n klooster zou zelf de vurigheid voor het kloosterleven moeten aanwakkeren, en dan kan het niet anders of bij zo’n wisselwerking zal het inwendig leven gedijen. 

Ook de vergelijking van Exupéry van de architectuur met de liturgie is zeer gelukkig. 

 

Door het gebouw met zijn hiërarchie van ruimtes, culminerend in de geconsacreerde kerk, gebeurt wat de ruimte betreft, hetzelfde als door de liturgie met haar terugkerende feesten, culminerend in het Paasfeest, wat de tijd betreft. 

 

Door zijn wijding krijgt het gebouw een zelfde heiligende kracht als de liturgie waar het zich mee vereenzelvigt, maar die wijding moet zich baseren op duidelijke zichtbare vormen. De vorige keer schreef ik u al over het grote onderscheid tussen de architectonische en natuurlijke vormen. Toen ik de laatste keer bij u was en samen met Mijnheer de Directeur door de tuin wandelde, of liever door het terrein dat de tuin moet worden, werd ik gefrappeerd door de geheel andere werkwijze bij het aanleggen van de tuin, dan bij het bouwen van het huis. Bij de tuin is niet anders nodig dan wat bijschaven van vormen die door de natuur gegeven zijn: hier een paar bomen weg, daar wat berken erbij om de overgang tussen de kunstmatige vormen van het gebouw en de natuurlijke vormen van bomen en omgeving wat te verzachten. In de natuur is er een ondoorgrondelijke variatie van vormen; in de architectuur enkele duidelijke vormen, alles rechthoekig en door een paar exacte maten bepaald; Ik herinner mij goed de grote pakken, vierkante pakken met honderden vierkante stenen alle van hetzelfde formaat, terwijl in de natuur geen twee vormen hetzelfde zijn en nooit van dezelfde maat. Het is uit die kleine éénvormige stenen dat de beperkte variaties van uw huis heel bewust is ontstaan. U hebt ze zien “opgroeien” de pijlers van de zalen, de wanden met de open ramen, de rijen pijlers van het binnenhof en het fries van de bovenramen, allemaal dezelfde vierkante vormen, de een wat langer, de ander wat dikker of wat platter. 

 

Het zijn allemaal vormen uit een zeer beperkt gamma, waaraan wij bij wijze van spreken een naam kunnen geven: blokken, staven en platen. Wat in de natuur gebeurt met een oneindig gamma van vormen, moet door ons met een zeer beperkt gamma gebeuren, zodat wij het kunnen overzien.

 

En wat geldt voor de pijlers en de wanden geldt eveneens voor de ruimtes: staafvormige gangen, blokvormige traphallen, plaatvormige zalen; en ook deze vormen zijn zeer beperkt. Zij worden bepaald door de verhoudingen tussen lengte, breedte en hoogte, en deze verhoudingen zijn steeds zeven in getal, zoals ook de muziek een octaaf heeft van duidelijk onderscheiden tonen.

Met kleine variaties komen in het huis steeds weer dezelfde vormen terug; men leert ze kennen als de vormen van dit huis. Zij geven het zijn eigen gezicht waar men van gaat houden. Al is het spel van vormen, zowel van de pijlers en raamopeningen als van de ruimtes zelf, beneden veel gevarieerder dan boven, toch vindt u boven ook weer een mooie horizontale plaatvorm voor de trapruimte, lange staafvormen voor de gang en vooral de zuiver afgewogen blokvorm voor de cellen. 

 Als men zich steeds weer door die ruimtes beweegt, gaan ze als een ruimtelijke melodie samenklinken. Hoe eenvoudiger uw huis gemeubileerd en aangekleed is, des te helderder zullen die grondmotieven zich laten ervaren. 

 

Dit alles ondergaan wij meer dan dat wij het zien; de invloed is er daarom niet minder door. Dit geldt nog meer voor de harmonie der maten waarover ik u in een van de volgende brieven zal schrijven.

VI

Nu de tuin wordt aangelegd en de meubels op hun plaats komen begint zich meteen iets te openbaren van de grote eenheid die het geheel zal krijgen. Vanaf de kleine plankjes waarvan de meubels gemaakt zijn, alle van dezelfde breedte en dikte, tot aan de grote uitgestrektheid van het hele domein, bestaat er één grote band tussen alle ruimtes, vormen en maten: een klein wereldje van eigengemaakte dingen te midden van de grote wereld der natuur. In de natuur alles met een onnaspeurlijke variatie en veelheid en toch met een grote eenheid en harmonie. 

’t Is Gods glorie als wij dat op onze manier binnen de beperkingen van ons menselijk  verstand nadoen. Hoe eenvoudiger wij dat doen, hoe beter wij die zelfde eenheid en harmonie kunnen bereiken. Enkele rechte paden in de tuin doen in ons eigengemaakte wereldje wat de prachtige stammen en takken van de accasia bomen doen in de natuur. Ook de meubels die zo direct in contact komen met de natuurlijke vormen van ons lichaam hebben enkele heel eenvoudige vormen nodig om door ons tot een eenheid gebracht te kunnen worden. Daarom hebben wij ook de natuurlijke vormen van de vlammen in het hout en de natuurlijke kleurnuances door een dunne verflaag teruggedrongen. Toch zijn de kleuren van het huis en van de meubels niet uniform; ook daar is met zorg naar een beperkt kleurengamma gezocht. 

 

Tussen het wit van de muren en het gebroken zwart van de deuren spelen de drie kleuren van het blauwe plafond, de rode tafels en de gelige stoelen en kasten.

 

Met groot geduld heeft Mijnheer van Hooff die kleuren op elkaar afgestemd en ik ben erg blij dat u hem daarvoor de kans heeft gegeven. Op die manier hebben we met zorg ons eigen wereldje van ruimtes, vormen, kleuren en maten kunnen opbouwen dat helemaal aangepast is aan ons beperkte verstand en bevattings-vermogen. Ten aanzien van de natuur is ons werk als dat van kinderen, maar het past bij ons bestaan.

Kleine kinderen krijgen melk en zijn tevreden. Een huis dat op de goede manier is aangepast aan onze vermogens is als melk voor de geest. Ook het ijzerwerk voor de kandelaars en het zilverwerk voor de kelken en monstrans is in dezelfde geest ontstaan. De vormen zijn tot het meest eenvoudige teruggevoerd en de verhoudingen zijn zuiver volgens het beperkte gamma dat wij in Den Bosch hebben uitgezocht.

‘Nu nog een enkel woord over de ramen en de gevels. U zult gemerkt hebben dat de ramen van de zalen beneden niet vierkant zijn zoals die van de kamers boven. 

 

 Een oude wet van de architectuur wil dat de vorm van de ruimte en die van de ramen op elkaar zijn afgestemd. Wij zoeken er zelfs naar om de gehele dispositie van de wand en van de ruimte op elkaar te laten gelijken. Zoals het rijm van de einden der versregels van een gedicht de harmonie van die regels zelf versterkt, zo versterkt ook het rythme en de vorm van de ramen het rythme en de vorm van de ruimte.

 

Lengte en breedte van de zalen verhouden zich bijna overal als vier staat tot drie en dit is ook de verhouding tussen hoogte en breedte van de ramen.

Boven echter zijn de kamers bijna vierkant en dat geldt dan ook voor de ramen. Er is echter nog een ander verschil tussen de ramen van de zalen beneden en die van de kamers boven. In de zalen zijn de ramen uitgesneden in de muur, terwijl boven de ramen niet als gaten gemaakt zijn; daar zijn de muurpenanten en het tussenkolommetje van de ramen gemaakt, terwijl de ramen tussen die gevormde stukken muur vanzelf zijn ontstaan. Dat geeft aan de gevels van het huis hun eigen karakter: beneden een dichte muur met gaten, boven een open fries van ramen met op regelmatige afstanden kolommetjes en muurpenanten. Zo doende wordt die ramenrij als een versiering, een bekroning van de gevel.

De gevel van het terras is gecomponeerd als het bovendeel van de andere gevels. Daardoor wordt die gevel als de versiering van het gehele huis. In de toren vindt u weer de zelfde compositie als die van de beide lange gevels: een open bovengedeelte voor de klokken en een dicht benedengedeelte. Hiermee is het grondakkoord voor de gevelcompositie gegeven.

VII

Nu al de brieven over de bouw van uw klooster, nu één speciaal over de kerk. Voorschriften voor de bouw van een klooster zijn door de Kerk niet gegeven. Wel dringt onze Paus Paulus, wat Pius XII eveneens heeft gedaan, er steeds weer op aan, dat uit de kloostergebouwen grote eenvoud en armoede moet stralen, om ze te laten getuigen van het echte kloosterleven. In de Institutie van het nieuwe Romeinse Missaal wordt in dezelfde geest over het kerkgebouw gesproken en over alles wat er zich in moet bevinden. 

 

De woorden: “noblis simplicitas”, voorname eenvoud, worden er als een refrein herhaald. Die woorden zijn mij uit het hart gegrepen; de adel heb ik gezocht in de goede proporties en de eenvoud in het materiaal en de vormen. 

 

 De zelfde eenvoudige rechthoekige vormen komen overal terug en alles is van baksteen, beton en ruw hout.

Voor de inrichting van de kerk zijn evenwel zeer duidelijke aanwijzingen gegeven en de eerste is wel de centrale plaats die het altaar moet innemen. Als bij de beschrijving van het offertorium het altaar voor het eerst ter sprake komt, wordt het aanstonds “het middelpunt van de gehele eucharistische dienst” genoemd’ (nr. 49). En als later over het altaar zelf wordt gesproken (219) luidt het weer: “het altaar is het middelpunt van de dankzegging die door de Eucharistie wordt gebracht”. En tenslotte staat in nr. 262 de volgende volledige beschrijving: “Het hoofdaltaar moet los van de muur gebouwd worden, zodat men er gemakkelijk omheen kan gaan en de viering gekeerd naar het volk kan plaats hebben. 

Het moet zo staan dat het ook werkelijk het middelpunt is waarop heel de gemeenschap van gelovigen als vanzelf de aandacht richt.” Voor de dispositie van kloosterkerken heeft deze bepaling grote gevolgen. In onze kerken werd vroeger tussen het priesterkoor en de ruimte voor de gelovigen een aparte ruimte gereserveerd voor het koorgestoelte. Daardoor waren de kerken lang en de gelovigen ver van het altaar verwijderd. Om aan het altaar de centrale plaats te geven die door de Institutie wordt gevraagd, moet de kerkruimte als het ware in elkaar geschoven worden. Het priesterkoor bevindt zich dan aan de ene kant van het altaar, afgesloten door de zetel van de priester die aan het hoofdeind van het priesterkoor moet staan gekeerd naar het volk (271), en aan de andere kant van het altaar bevinden zich dan de gelovigen, zodat de banken voor het koorgebed aan weerszijden van het altaar moeten worden opgesteld.

Terwille van deze dispositie van het altaar tussen de koorbanken moet de kerk een flinke breedte hebben, zodat, als het aantal gelovigen gering is, wat bij u het geval zal zijn, de kerk een vierkante vorm moet krijgen. Voor uw kerk heb ik dan ook een achthoek gekozen, maar om aan die ruimte toch de nodige oriëntatie te geven, zodat de priester die presideert werkelijk aan het hoofdeind van de ruimte zit, is de achthoek opgenomen in een meer langwerpige omlijsting. Achter de priesterzetel blijft dan een ruimte over voor de bediening van het altaar, en aan de andere kant een ruimte voor een groter aantal gelovigen op feestdagen.

Het hoogaltaar is geheel van natuursteen en trekt daardoor in de eenvoudige ruimte zeer de aandacht. Onder het blad is een gesloten ruimte waarin de reliek van de heilige Modestus M. geplaatst kan worden. De reliek bevindt zich in een loden doos tezamen met het consecratiecharter en deze doos is gezet in een houten schrijn dat op een kleine verhoging onder het altaarblad wordt geplaatst. Vervolgens worden onder de consecratie van het altaar de laatste sluitstenen ingemetseld. Naast de reliek komt dan de loden enveloppe te staan met de authentieken uit 1750.

Voor het bewaren van het Allerheiligste Sacrament vraagt de Institutie bij voorkeur een aparte kapel, geschikt voor het stil gebed en de aanbidding der gelovigen (276) maar dat was bij deze kloosterkerk moeilijk te realiseren. Voor het kleine aantal zusters en gelovigen behoeft de kerk niet groot te zijn deze bestaat dus niet zoals een grote kerk uit hoofd- en nevenruimtes. Een zijkapel voor het H. Sacrament zou in dit geval een tweede kerk betekenen.

Het tabernakel kan zich echter niet op het hoofdaltaar bevinden, waarop met het gezicht naar het volk gecelebreerd wordt. Het verdient bovendien voorkeur dat het H. Sacrament niet bewaard wordt op een altaar waar de H. Mis wordt opgedragen. De tekst van het nieuwe rituaal voor de H. Communie is duidelijk  op dit punt. (De Sacra Communione et de cultu mysterii eucharistici extra missam: nr. 6). Wij lezen daar: “Omwille van de tekenwaarde is het meer in overeenstemming met de aard van de heilige viering, dat de Eucharistische aanwezigheid van Christus, die de vrucht is van de Consecratie en als zodanig moet uitkomen, niet reeds vanaf het begin van de Mis, door de in het tabernakel bewaarde heilige Gedaanten, een plaats heeft op het altaar waar de H. Mis gevierd wordt.”

Voor het tabernakel is dus een apart ‘altaar’ gemaakt, geplaatst in een nis achter de zetel van de priester, maar voldoende ervan verwijderd om enkele knielbanken te plaatsen voor een gebed vlak bij het tabernakel. Het sacramentsaltaar is van dezelfde steen en in dezelfde stijl als het hoofdaltaar, zodat zij duidelijk bij elkaar horen. Zijn oppervlak is iets kleiner dan dat van het hoogaltaar en het is iets hoger. Het is op twee treden geplaatst, zodat het tabernakel, dat op de achterste helft van het ‘altaar’ staat, over de zetel van de priester heen, vanuit de hele kerk zichtbaar is. Hierdoor kan buiten de Mis de gehele kerk voor de aanbidding van het H. Sacrament gebruikt worden.

Omdat echter onder de Mis alle aandacht naar het hoofdaltaar moet uitgaan (Inst. 262) is om het tabernakel heen een stenen ciborium gebouwd, dat onder de Mis van voren kan worden gesloten, zodat het tabernakel aan de ogen wordt onttrokken. Als het daarentegen open is, wordt het tabernakel door de ciborium dermate omlijst, dat het speciaal de aandacht trekt.

Het feit, dat door dat ciborium het ‘altaar’ zelf voor het opdragen van de H. Mis minder geschikt is, lijkt mij niet het minste bezwaar, omdat dit altaar in de gegeven omstandigheden daarvoor ook niet gebruikt zal worden. Hoofdaltaar en tabernakelaltaar vormen in deze kerk een eenheid, zodat voor de Mis het hoofdaltaar gekozen wordt.

De houding van de gelovigen is door de Institutie nauwkeurig voorgeschreven. Een deel van de mis wordt gestaan, een ander deel gezeten en onder de Consecratie wordt geknield. Alhoewel er maar een korte tijd geknield wordt zijn de banken toch met zorg voor het knielen ingericht, omdat de kerk buiten de Mis de aparte Sacramentskapel vervangt, waar het H. Sacrament knielende aanbeden moet kunnen worden.

Het is een genoegen te zien hoe het zorgvuldig volgen van de nieuwe Institutie van het Romeinse Missaal tot een goed geordend geheel heeft geleid, hetgeen getuigt van de grote wijsheid waarmee de richtlijnen zijn opgesteld.

VIII

Er zijn nog twee dingen waarover ik u naar aanleiding van uw klooster moet schrijven en dan heb ik alles verteld wat ik mij had voorgenomen.

Het eerste gaat over de grootte van uw gebouw, de maten die wij eraan gegeven hebben ten opzichte van het hele terrein, en de maten van de onderdelen: de grootte van de zalen, de galerijen, de kolommen, de ramen tot aan de muurdikte toe. Tussen al die groottes hebben wij heel bewust een band opgelegd. Het is het geheim van de grote rust, welke van uw klooster op al zijn bezoekers uitgaat. Ook al is het moeilijk hierover iets te zeggen, toch zal ik het proberen.

Het tweede onderwerp, waaraan ik een laatste brief zal wijden, is dat van de meubels en de kleuren die aan het huis zijn voltooiing geven. Vooral wat de kleur betreft is uw huis een experiment, want onze groep van architecten heeft dat tot nu toe zo niet gedaan. Zij hebben zich meestal gebaseerd op de kleurstellingen van onze abdij. Toch stonden de architecten van het bureau van mijn broer, die woensdag bij u waren, er zeer positief tegenover. De aansporing tot dit experiment is duidelijk van u uitgegaan en ik heb er tot nu toe geen spijt van. Toen bij de aanvang van de bouw de plaats van het klooster iets gewijzigd moest worden, had dit tot gevolg dat de tuin van de zusters iets te ondiep werd, want de bosrand aan de oostkant kwam te dicht bij het gebouw te liggen. Door de aankoop van dat bos werd het probleem echter weer opgelost en kon de tuin zelfs een betere afmeting krijgen dan oorspronkelijk voorzien was.

 

Het was wel erg wreed om zo maar een 15 meter brede strook van het bos om te hakken, maar het effect was overtuigend. Vanaf het terras had de tuin ineens zijn juiste diepte. Zelden heb ik een zuiver theoretisch bepaalde maat zo’n concreet effect zien krijgen. De “samenklank” van de grootte van het gebouw met die van de tuin werd plotseling even helder en zuiver als die van uw klokken.

 

Vanuit de pandgang door de brede doorgang naar het terras komende, heeft men onbewust de breedte van de binnenhof in gedachte, en het is daaraan dat men de diepte en de omvang van de tuin gaat afmeten. Hetzelfde gebeurt als men door de gastenvestibule, met de Madonna van Niel Steenbergen, naar buiten gaat. Ook dan heeft men onbewust de lengtemaat van de binnenhof in gedachte, vooral omdat die zich door het gezicht op de kerkkoepel duidelijk laat afmeten. Het is opnieuw aan de hand van die lengtemaat dat men de diepte van de gastentuin waardeert. Ook deze beide maten zijn zuiver met elkaar in overeenstemming. 

De gastentuin is net zoveel dieper als de zusterstuin, als de binnenhof langer is dan breed. Hiermee is het grondakkoord van de compositie van het hele klooster gegeven, want die verhouding gaat nu overal in de onderdelen terugkomen.

In de lengte van het totale terrein gemeten van noord naar zuid, is de breedte van het voorplein de kleinste maat en geldt dus in die orde van grootte als eenheid. Het terrein is ongeveer 175m diep en het voorplein is ongeveer 25m breed, dat is dus 1/7 deel. In de breedte van west naar oost geldt hetzelfde; de strook langs het bos van de Lovinfosse is ook weer 1/7 deel van de totale terreinbreedte. Wat nu de breedte van het voorplein is voor het hele plein met het gebouw en de tuin, dat zijn in het huis de gangbreedtes ten opzichte van de zalen. Die gangbreedte is weer een zevende deel van de breedte van het voorplein, dus 3,5m en dat is ook de breedte van de achtergalerij van iedere zaal. Met deze eenheid wordt het hele huis gemeten en wij vinden die nog een keer terug in de paden van de grote tuinen, waar deze ook 3,5m breed zijn. In de gangen en zalen vinden wij echter nog een kleinere maat en dat is de dikte van de muren. Ook deze is weer 1/7 deel van de gangbreedte, dus 50cm. Dit is de kleinste eenheid van uw huis, welke overal in de maten van de vloertegels terugkomt. Op deze kleinste eenheid zijn de maten van ramen en deuren gebaseerd.

U ziet dus het grote samenspel van drie ordes van grootte, eerst die van de muren met de ramen en deuren, vervolgens die van de gangen en zalen en tenslotte die van het voorplein en het hele gebouw en de tuinen.

Dit alles is het beste te vergelijken met de grote indeling van het jaar in seizoenen, weken en dagen. De dag is de kleinste eenheid waarmee wij de weken aftellen; met de weken tellen wij de periodes van paastijd, vastentijd en kersttijd en met die periodes tenslotte kunnen wij het hele jaar afmeten. Zo krijgt iedere dag zijn plaats in het gehele jaar en op dezelfde manier krijgt de muurdikte, die ten opzichte van het hele domein toch maar heel klein is, toch zijn uitgesproken waarde in de hele compositie.

 

Zonder dagen, weken en seizoenen is het jaar niet te overzien en hebben wij geen bewust contact met de tijd. Door de orde van alle groottes in het gehele gebouw krijgen wij zo ook contact met de ruimte waarin wij leven. Dit is de effectieve oorzaak van de grote rust die van het gebouw uitgaat. Alles wat men ziet, ramen, deuren, kolommen, zalen, galerijen, tuinen en voorplein, het bevestigt ons steeds weer in de ruime waarin wij leven en dat is echt wonen: het beheersen van de ruimte.

 

Ik zou u nog veel kunnen vertellen over alle ondergeschikte verhoudingen, waarbij met zorg getracht is het grondakkoord tussen het huis en het hele domein in het klein te herhalen. Als een echo komt die verhouding overal terug, tussen gangen en zalen, tussen muurpenanten en ramen, tussen gevelfries en gevelhoogte, tussen klokkenkamer en toren, tussen dichte en open delen van het raamfries. Dit zijn de dingen die wij door de studie van de cursus van mijn broer Nico in Den Bosch hebben geleerd en die wij als nooit te voren in uw huis hebben kunnen realiseren. De vrije ontplooiing van dat hele matengamma is nergens belemmerd geworden door overdreven eisen van comfort en economie met het gevolg dat het gebouw overal zijn geestelijk licht kan laten stralen en dat het bij wijze van toegift toch nog economisch en comfortabel is geworden. Ik ben daar zelf even dankbaar voor als u.

IX

Om mijn belofte te volbrengen ziehier, vlak voor de grote dag, nog een laatste brief over de meubels. Uit alles wat ik u geschreven heb is het u wel duidelijk geworden, dat wij in Den Bosch vooral geleerd hebben ons in de architectuur niet te beperken tot de louter practische kant van de vormgeving. “Een mens leeft niet alleen van brood” en een huis dat enkel maar een veilige plaats biedt voor ons lichaam en alleen maar is afgestemd op een comfortabel gebruik, is voor ons mensen niet voldoende. Ook onze geest moet van buitenaf onderhouden worden en het huis speelt daarbij een grote rol. U behoeft maar te denken aan de invloed van het ouderlijk huis op het ontwakende verstand van een kind. 

En als dit geldt voor ieder huis hoeveel te meer voor een klooster, waar het leven van de geest de voornaamste plaats inneemt. Net zo min als geest en lichaam zich in ons zelf laten scheiden, kunnen ook die beide aspecten van de architectuur van elkaar worden losgemaakt. Het is juist de lichamelijke functie van het huis die door de vormen en maten de geest moet informeren.

 

Aan het huis moeten wij kunnen aflezen wat wonen eigenlijk is, om zo een duidelijk beeld voor ogen te hebben wat het zeggen wil, dat door het Doopsel God zelf in ons binnenste woont.

 

Evenals in het gewone leven een te grote zorg voor het lichaam de zorg voor de geest kan verdringen, zo kan in de architectuur een te veel aan lichamelijk comfort de uitdrukkingskracht van ruimte en vorm te kort doen. Een gezonde ascese weet het lichaam het zijne te geven zonder de geest te vergeten. “Sic transeamus per bona temporalia ut non amittamus aeterna.” (Dat we dingen tijdelijk mogen doorgeven, dat we niet de eeuwige dingen verliezen.)

Vroeger wisten wij nog te weinig af van de manieren om de architectonische vormen expressief te maken van hun functie, en moesten wij voortdurend de verhoudingen geweld aandoen om het gebouw goed bruikbaar te maken; ofwel moesten wij hier en daar de bruikbaarheid opofferen terwille van zijn goede proporties. Langzamerhand zijn wij zo ver in de mogelijkheden van de expressiviteit doorgedrongen dat wij met een zeker gemak de beide aspecten van het gebouw tot hun recht kunnen laten komen. 

De gemachtigde practische eisen die u aan het gebouw hebt gesteld, hebben het ons trouwens gemakkelijk gemaakt alle ruimtes, vormen en maten zo te schikken, dat het gebouw zijn taal kan spreken, een taal waar iedereen gevoelig voor blijkt te zijn.

Voor de meubels die rechtstreeks met het lichaam in aanraking komen, en waarbij het comfort, vooral tegenwoordig zo’n grote rol speelt, is het uiterst moeilijk om ze bij een architectuur aan te passen, waarvan de geestelijke waarde zo op de voorgrond treedt.

 

Noodzakelijk zal het gewone gebruik van tafels en vooral stoelen enig geweld moeten worden aangedaan om te bereiken dat ook die meubels door hun geledingen en proporties de taal spreken van de architectuur. Als u op dit punt een te grote waarde zou hebben gehecht aan de bestaande gewoontes en aan het louter comfort van de moderne meubels, dan zou het ons niet mogelijk geweest zijn de grote eenheid van het gebouw tot in de details van de meubels te handhaven.

 

Van de andere kant ben ik er van overtuigd dat de inzichten die wij in de expressiviteit van de architectuur hebben veroverd, toereikend zijn om aan de bruikbaarheid van de gebouwen alle rechten te laten wedervaren, maar dat zij voor de meubels waarbij de bruikbaarheid zo’n doorslaande rol speelt, nog onvoldoende zijn.

Wel is alles gedaan om de stoelen gemakkelijk te laten zitten, en het onderhoud ervan te vereenvoudigen, maar in de praktijk zullen zeker enkele moeilijkheden moeten worden overwonnen. Ik reken dan op de goede wil om lagere belangen prijs te geven voor hogere, zoals dat ook in het geestelijk leven zo dikwijls moet gebeuren. En dat hoger belang is dan vooral de grote eenheid van meubels en ruimte, en de rust die daardoor aan de geest wordt verschaft. Dit soort meubels hebben wij steeds in relatie gezien met de ruimte waarin zij staan en die zij voltooien en wel zo dat wij hun kleur steeds met die van de ruimte hebben laten stroken. De heer van Hooff kleurde die meubels als het ware met de schaduwtinten van de wanden, zoals dat in uw huis voor de deuren gedaan is. In onze kerk is dat ook op die wijze geschied. Maar uw meubels zijn door hun kleuren en door de wijze van beschilderen duidelijk van hun architectonische omgeving los gemaakt.

Zij vormen een geheel eigen wereldje met een eigen gamma van kleuren. De kleuren van vloer en plafond leiden dit gamma al enigszins in; de stoelen en banken maken zich nog niet helemaal los, maar de tafels hebben hun geprononceerde eigen kleur. Het zijn nu de verhoudingen tussen de kleuren, en niet de kleuren zelf die de meubels aan de architectuur vastmaken. Het lijkt nu alsof de ruimtes al bewoond zijn zonder dat er iemand in is, hetgeen aan de strenge vormen van het huis een zekere mildheid geeft.  In de gangen en trapportalen waar geen meubels staan, behoudt de architectuur haar strenge rechten, waardoor het rythme van binnen en buiten, waarover ik u in de eerste brieven schreef nog wordt versterkt.

Vooral boven, als men van het strenge trapportaal de kamers binnengaat, die door dat soort van meubels zo volledig aangekleed zijn, ondergaat men dit rythme zeer sterk. In de kamers komt men daardoor volledig tot rust en ik hoop dat de ervaring van de gasten, maar vooral die van de zusters, dit alles zal bevestigen.

Hiermee heb ik alles opgeschreven wat ik van plan was u over het huis te vertellen, zodat op 6 augustus ook deze taak beëindigd is tegelijk met die van de bouw van uw klooster.

 

 

 

Pater H. van der Laan

Abdij Mamelis Vaals
April-augustus 1975

Loading content…