‘Voor het bepalen van de grootte van het gebouw is dan ook uitgegaan van de dispositie van het meubilair zoals die gevraagd wordt door het liturgisch gebruik en daarom in de eerste plaats van het altaar dat in dat gebruik centraal staat.
De hoogte van het altaar kan nauwelijks worden vastgesteld naar aanleiding van de gemiddelde lichaamslengte van de mens die staande achter het altaar moet functioneren. Deze hoogte ligt tussen de 95 en 100 cm. Als deze maat genomen wordt als kleinste maat van het kernblok met zijn verhouding van 3 : 4 : 51/3, dan krijgt het bovenblad de maten van zijn maximaal 175 x 132hetgeen overeenkomt met het liturgisch gebruik. Hierbij past dan een planum dat 7/4 maal zo breed is, d.w.z. + 3 meter
3 : 4 : 51/3 is het elementair blok. Alle zijdes zijn gerelateerd als 3:4
De hoogte van het altaar is dan 100 cm.
‘Tussen de koorbanken en het planum wordt voor de ceremonies ongeveer 2 meter gevraagd, zodat de afstand tussen de koorbanken op 7 meter komt. De dubbele rijen van de koorbanken aan weerskanten van het altaar vragen dus samen 6 meter. Het geheel wordt dus 13 meter breed.’
Zodoende bedraagt de galerijbreedte 2/9 deel van de gehele kerkbreedte, hetgeen betekent dat de galerijen samen 3/7 beslaan en dus 4/7 deel overlaten. De totale kerkbreedte komt dus op 7/4 x 14 = 241/2 m.
Om uit te komen bij een grondoppervlak van 3 bij 7 moet de kerk dus een totale lengte hebben van 57 meter, een lengte die ook voor het bestaande gebouw is aangehouden.
De ordonnantie van het gehele gebouw kan nu uitgaande van deze grootste maat systematisch worden uiteengezet.
Bij een lengte van 54 meter komt dan de breedte op 23,20 meter.
Van dat oppervlak van 54 bij 23,20 wordt dan een derde deel afgenomen voor het atrium met maten van 23,20 x 17,50 meter.
17,50 m : 23,20 m = 3:4
De breedte van de achterste galerij krijgt weer een derde deel van de atriumbreedte, dat is 5,70 meter.
‘Voor de lengte van de eigenlijke zaal blijft dan nog 30,80 meter over, dat is 4/7 van de totale lengte van het gebouw.’
30,80 m : 54,00 m = 4:7
De galerijen die een breedte beslaan van 2/9, 3 van de totale breedte van het gebouw zijn dus 4,90 breed en laten 13,40 over voor de breedte van de eigenlijke zaal.
Omdat door het atrium en de galerijen, zowel in de lengte als in de breedte, 3/7 van de totale maat wordt afgenomen heeft de zaalruimte die overblijft een grondvlak dat evenals dat van het gehele gebouw de verhouding vertoont van 3:7.
13,40 m : 30,80 m = 3:7
‘Aan de korte zijden van het atrium zijn de galerijen even breed als die van de kerk zelf, dat is 2/9 van de lengte van het atrium; maar aan de lange zijden zijn de galerijen smaller, namelijk 1/4 van de atriumbreedte dat is 4,30 meter.’
‘Deze galerijen aan de lange zijde van het atrium laten dus tussen zich in een breedte over van 8,90 meter, iets meer dan 8,60 de afgeleide van 10 meter en het 2/3 deel van 13,20 meter.’